top of page
Writer's pictureTamara DB

Weerstand tegen risicogerichte daderbegeleiding onder de loep


Risicotaxatie en risicomanagement zijn speerpunten in zowel het Vlaamse als federale justitiebeleid. Doel? De kans op herhaling van nieuwe strafbare feiten verminderen. Voor veel sociale professionals is deze aanpak echter nog taboe. Onderzoekers reageren op misvattingen die deze weerstand voeden.


Tamara De Beuf, Kasia Uzieblo, Vivienne de Vogel



Image from Charles Deluvio from Unsplash

Bij de huisarts


Roken, hoge bloeddruk, hoge cholesterol, diabetes, overgewicht, stress… allemaal factoren die de kans op hartfalen verhogen. Vertoon je een of meerdere van deze problemen, dan zal jouw huisarts het risico op hartfalen inschatten en interventies voorstellen om het risico te verlagen (bv. stoppen met roken, medicatie voor hoge bloeddruk).


Deze aanpak wordt door weinigen betwist. Meer nog, een gelijkaardige benadering van risicogericht handelen ook buiten de grenzen van de geneeskunde toegepast, bijvoorbeeld door bruggenbouwers of verzekeringsmakelaars. Echter, wanneer het gaat over risicogerichte behandeling van (zeden)delinquenten, dan merken we dat sociale professionals daar meer moeite mee hebben.


Weerstand


In de praktijk bespeuren we regelmatig weerstand bij hulpverleners om bij de begeleiding van justitiabelen te spreken over risicofactoren en - in het verlengde hiervan - om risicotaxatie-instrumenten in te zetten bij het organiseren van daderbegeleiding.


Deze weerstand is niet uniek voor Vlaanderen; het wordt ook vastgesteld in andere landen (bv. Nederland, Ierland, Zweden) en bij uiteenlopende beroepsgroepen (bv. justitieassistenten, psychiatrisch verpleegkundigen; Downes et al., 2016; Persson & Svensson, 2011).


Waar komt deze weerstand mogelijk vandaan? In dit artikel gaan we er nader op in.


Angst voor verandering


Mensen hebben moeite met verandering. We hebben een intrinsieke drang om vast te houden aan vertrouwde handelingen, zowel in het privéleven als in het beroepsleven.


In eender welke tak van de zorgsector gaan de hakken in het zand wanneer de omslag gemaakt moet worden van de klinische inschatting naar evaluatie op basis van gestandaardiseerde methodieken (Lilienfeld et al., 2013). Sommige professionals zijn ervan overtuigd dat dit de doodsteek is voor een goede werkrelatie tussen hulpverlener en cliënt. Anderen geloven dat zulke instrumenten alleen zinvol zijn op groepsniveau, maar niet voor de individuele cliënt.


We merken dat dergelijke misvattingen ook de ronde doen ten aanzien van risicotaxatie en –management. Het zijn precies deze aannames die men aandraagt als redenen om de methodiek niet te implementeren.


Daarom gaan we kritisch in op twee aannames waarmee wij, als onderzoekers en trainers van risicotaxatie-instrumenten, regelmatig geconfronteerd worden. Namelijk: 1) evidence-based risicotaxatie zet de expertise van de professional buitenspel, en 2) risicotaxatie focust alleen maar op het negatieve.


Eerst bespreken we wat wij bedoelen met ‘risicotaxatie’ en ‘risicogerichte daderbegeleiding’.


Risicotaxatie & Risicogerichte Daderhulp: Wat houdt het in?


Bij gestructureerde risicotaxatie wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijk onderbouwde instrumenten om de kans op herhaling van een misdrijf in te schatten. Door gebruik te maken van gevalideerde instrumenten kan de professional een betrouwbaardere risico-inschatting maken dan wanneer men zich louter baseert op intuïtie en ervaring. Dit hebben we uitgebreid besproken in een eerdere publicatie op sociaal.net.


Gestructureerde risicotaxatie is één van de bouwstenen van risicogerichte daderbegeleiding volgens het Risk Need Responsivity (RNR) model (Bonta & Andrews, 2017). Volgens dit model dient de professional met behulp van risicotaxatie eerst inzicht te krijgen in hoe hoog het recidiverisico (risk) is bij de cliënt om zo de gewenste intensiteit van de begeleiding te kunnen bepalen. De risicotaxatie geeft ook zicht op welke dynamische factoren aan de grondslag van dit risico liggen (needs) en dus aangepakt moeten worden met behulp van interventies. Daarnaast dient de begeleiding/behandeling ook afgestemd te worden op cliënt-kenmerken (responsivity) om de kans op slagen te vergroten. Het uiteindelijke doel van risicotaxatie en risicogerichte daderbegeleiding is het verminderen van (seksueel) recidive.


De professionals in het forensisch werkveld zijn inmiddels vrij bekend met deze drie principes. Wat men echter vaak vergeet zijn de overige 15 principes die het RNR-model vooropstelt (Andrews, Bonta, & Wormith, 2011). Zo dient daderbegeleiding volgens het RNR-model onder meer ingebed te zijn in theorie en dient het vanuit respect voor de persoon te starten. Het model stelt hierbij een menselijke benadering voorop. Daarnaast staat het model uitgebreid stil bij de gewenste kenmerken van zowel de individuele hulpverlener als de organisatie waarbinnen de begeleiding plaatsvindt. Verder hecht het RNR-model belang aan de werkrelatie want ook binnen verplichte kaders, de ene wat strikter dan de ander, heeft de professional ruimte om een goede werkrelatie met de cliënt aan te gaan en vertrouwen op te bouwen (Sturm et al., 2020).


Minder Recidive


Het volgen van de RNR-principes resulteert in minder recidive. Dit is niet alleen bewezen bij zedenplegers, maar ook bij onder andere plegers van huiselijk geweld, jeugdige plegers, en plegers met een drugsproblematiek of een andere psychiatrische stoornis (Bonta & Andrews, 2017). Bovendien is aangetoond dat hoe meer RNR-principes gevolgd worden, hoe lager de recidive cijfers (Andrews, 2012).


Ondanks het wetenschappelijk bewijs voor de waarde van gestructureerde risicotaxatie en het RNR-model wordt het in de praktijk echter regelmatig in vraag gesteld.

Zo vreest men onder meer dat de expertise van de professional verloren geraakt bij het gebruik van risicotaxatie-instrumenten en stelt men dat het RNR-model enkel oog heeft voor de factoren die het risico bij de cliënt verhogen (risicofactoren).


“Risicotaxatie-instrumenten negeren de expertise van professionals.”


Het gebruik van risicotaxatie-instrumenten wekt bij sommige professionals de indruk dat hun expertise overboord gegooid wordt. Ze menen dat ze vervangen worden door ‘lijstjes’ die afgevinkt moeten worden.


Het tegendeel is waar: het correct en kundig gebruik van een instrument vereist professionele vaardigheden en kennis van de beoordelaars. Ze moeten de doelgroep kennen, op de hoogte zijn van hoe vaak het gedrag, zoals (seksueel) geweld, voorkomt en wat de oorzaken doorgaans zijn. Ze moeten ook een goed zicht hebben op de mogelijkheden en limieten van het wettelijk kader waarbinnen ze handelen.


Daarnaast moet de beoordelaar een inschatting kunnen maken van de mate waarin de risicofactoren aanwezig zijn. Zoals eerder beschreven, bestaan gevalideerde risicotaxatie-instrumenten uit factoren waarvan is aangetoond dat ze samenhangen recidive. Voor zedendelicten kun je denken aan factoren zoals preoccupatie met seks, impulsiviteit, problemen met intimiteit, etc. Informatie over deze factoren kan men niet zonder meer uit een dossier halen. Zo is er bijvoorbeeld (klinische) expertise nodig om in te schatten of de persoon in kwestie problemen heeft met impulsregulatie en of er symptomen zijn die wijzen op een ernstige psychische stoornis.


Risicotaxatie stopt bovendien niet bij het inschatten van risico: het dient ter bevordering van daderbegeleiding om uiteindelijk recidive te verminderen. De vertaling van de bevindingen uit de risicotaxatie naar een begeleiding/behandeling die voldoende is afgestemd op de risico- en beschermende factoren van de cliënt is geen sinecure en vereist de nodige (klinische) inzichten.


De expertise van de professional wordt dus allesbehalve genegeerd, integendeel, ze is essentieel bij de uitwerking van een gedegen risicotaxatie en -management.


“Risicotaxatie en risicogerichte interventies focussen alleen maar op de gebreken van een individu.”


Het RNR-model wordt vaak beschuldigd van een te grote focus op risicofactoren en onvoldoende aandacht voor de sterktes van een individu. Sterktes worden echter wel benut in het model. Ze worden immers ingezet om de responsiviteit te verhogen, met andere woorden, om de werking van de interventie op de pleger te bevorderen. Denk bijvoorbeeld aan het doelgericht gebruik maken van de talenten van de cliënt of het versterken van positieve sociale contacten.


Sterktes, ook wel beschermende factoren genoemd, worden dus niet automatisch uitgesloten bij risicotaxatie. Integendeel, de laatste jaren zien we dat risicotaxatie en taxatie van beschermende factoren vaak samen uitgevoerd worden. Hoewel deze toenemende focus op beschermende factoren menig professionals aanspreekt, blijkt het nog lastig om de voorspellende waarde van beschermende factoren te bewijzen. Het beperkte onderzoek hiernaar is vooralsnog niet sluitend over de toegevoegde waarde van beschermende factor voor het voorspellen van recidive (Coupland & Olver, 2020). We moeten dus voorzichtig blijven met claims op dit vlak.


‘Sterktes komen we degelijk aan bod bij risicogerichte daderbegeleiding.’

Dit neemt echter niet weg dat het inzetten op beschermende factoren (aanvullend op risicofactoren) andere zaken kan bevorderen zoals het welzijn van het individu, gevoel van eigenwaarde, motivatie voor behandeling, enzovoort. Dit zijn uiteraard ook belangrijke aspecten die in de behandeling aandacht verdienen. Echter, zoals het risico op hartfalen verkleind wordt door op risicofactoren te focussen, kan je er niet omheen dat ook bij daderbegeleiding ingezet moet worden op risicofactoren. Zoals het RNR-model voorschrijft, is daderbegeleiding een ‘en-en’ verhaal: gericht op risicofactoren én sterktes.


Conclusie


Evidence-based werken binnen het forensische en justitiële werkveld betekent dat professionals gebruik maken van empirisch onderbouwde methodieken en daarbij rekening houden met de eigenschappen van de individuele justitiabele. Hoewel er inmiddels een stevige wetenschappelijke basis is voor het gebruik van risicotaxatie-instrumenten en risicogerichte interventies, wordt deze benadering nog steeds onthaald met weerstand, zowel in de praktijk als onder academici.


Deze weerstand lijkt voort te komen uit een narratief gebaseerd op verkeerde aannames. Om het narratief onder professionals en beleidsmakers dichter bij de wetenschappelijke inzichten te brengen, hebben we in deze bijdrage twee misvattingen geadresseerd. Er circuleren echter meer aannames die weerstand voor risicotaxatie en risicomanagement kunnen veroorzaken. Niettemin hopen we dat we de lezers iets meer nuancering over het onderwerp hebben geboden.


De take-home message is alleszins een én-én verhaal:

  1. Risicotaxatie werkt pas optimaal met het gebruik van gevalideerde instrumenten én ingevuld door een professional met de juiste expertise;

  2. Daderbehandeling heeft de grootste kans van slagen wanneer er rekening gehouden wordt met zowel de risicofactoren als de sterktes van het individu.


 

Een korte versie van deze blog verscheen op 27 november 2020 op Sociaal.Net.


Referenties
  1. Andrews, D. A. (D.). (2012). The risk-need-responsivity (RNR) model of correctional assessment and treatment. In J. A. Dvoskin, J. L. Skeem, R. W. Novaco, & K. S. Douglas (Eds.), American psychology–law society series. Using social science to reduce violent offending (p. 127–156). Oxford University Press.

  2. Bonta, J. & Andrews, D. A. (2017). The psychology of criminal conduct (6th ed.). Routledge.

  3. Coupland, R. B. A., & Olver, M. E. (2020). Assessing protective factors in treated violent offenders: Associations with recidivism reduction and positive community outcomes. Psychological Assessment, 32(5), 493–508. https://doi.org/10.1037/pas0000807

  4. de Vogel, V., de Ruiter, C., Bouman, Y., & de Vries Robbé, M. (2007). SAPROF. Richtlijnen voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. Forum Educatief.

  5. Downes, C., Gill, A., Doyle, L., Morrissey, J., & Higgins, A. (2016). Survey of mental health nurses’ attitudes towards risk assessment, risk assessment tools and positive risk. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 23, 188–197. https://doi.org/10.1111/jpm.12299

  6. Lilienfeld, S. O., Ritschel, L. A., Lynn S. J., Cautin, R. L., & Latzman, R. D. (2013). Why many clinical psychologists are resistant to evidence-based practice: Root causes and constructive remedies. Clinical Psychology Review, 33(7), 883-900. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2012.09.008

  7. Persson, A., & Svensson, K. (2011). Signs of resistance? Swedish probation officers’ attitudes towards risk assessments. European Journal of Probation, 3(3), 95-107. https://doi.org/10.1177/206622031100300307

  8. Sturm, A., de Vogel, V., Menger, A., & Huibers, M. J. H. (2020). Changes in offender-rated working alliance in probation supervision as predictors of recidivism. Psychology, Crime & Law. https://doi.org/10.1080/1068316X.2020.1793986

Comments


bottom of page